Applicatie instellingen

<< Klik voor weergeven inhoudsopgave >>

Navigatie:  Ibis voor Infra installeren > Hulpprogramma Ibis Configuratiebeheer >

Applicatie instellingen

Ibis voor Infra en Ibis voor Infra Basisbestanden maken gebruik van een drietal applicatie-instellingen. Deze instellingen zijn opgeslagen in de bestanden ‘IbisVoorInfra.exe.config’ en ‘IbisVoorInfraBasisbestanden.exe.config’. Deze bestanden treft u aan in de programmafolder van Ibis voor Infra. U kunt ten behoeve van deze applicaties handmatig de betreffende exe.config bestanden aanpassen voor een gebruiker. Ibis Configuratiebeheer biedt u echter de mogelijkheid dit centraal in te stellen en automatisch te distribueren op de werkstations die gebruik maken van een zogenaamde <SERVERFOLDER>.

In de structuur die getoond wordt in Ibis Configuratiebeheer is het onderdeel ‘Applicatie instellingen’ alleen maar zichtbaar als er een <SERVERFOLDER> bekend is. Een voorwaarde is dat deze in het bestand ‘IbisVoorInfra.exe.config’ is opgenomen. Dit kan alleen tijdens de setup van Ibis voor Infra worden gedaan. Dit kan door tijdens de setup de <SERVERFOLDER> in te geven of door de setup met behulp van de juiste opstartparameters uit te voeren.

Als in de structuur aan de linkerzijde wordt genavigeerd naar ‘Applicatie instellingen’ verschijnt aan de rechterzijde het venster waar de Applicatie instellingen kunnen worden aangepast. Dit ziet er als volgt uit:

Applicatie-instellingen 1

Bovenin het venster kan met behulp van een uitklaplijst gewisseld worden tussen ‘Centrale instellingen’  en ‘Lokale instellingen’ waarbij standaard ‘Centrale instellingen’ actief is:

Applicatie-instellingen 2

Door hier voor ‘Lokale instellingen’ te kiezen, kunnen aanpassingen worden doorgevoerd voor de ingelogde gebruiker. Dit kan van belang zijn om bijvoorbeeld logging aan te zetten voor de ingelogde gebruiker.

Vervolgens kunnen als eerste de instellingen met betrekking tot de SQL Server database worden ingesteld:

Vul als eerste de naam van de server in. Dit werkt niet via een keuzelijst omdat dit in de praktijk lang kan duren voordat deze gevuld is. De naam van de server is bij de ICT-beheerder in het algemeen bekend nadat deze via SQL Server Management Studio is aangemaakt.

Vul de naam van de Pakket database in voor Ibis voor Infra die bij het programmaonderdeel ‘Sql beheer’ is aangemaakt of vul de naam van een bestaande database in.

Er onder kunnen instellingen met betrekking tot de logging worden ingegeven:

De naam van het bestand waar de logging in wordt weggeschreven, kan worden opgegeven. Standaard wordt als bestandsnaam ‘[AssemblyNaam].log’ gebruikt. Met behulp van deze variabele wordt bewerkstelligd dat zowel het bestand ‘Ibis voor Infra.log’ alsmede het bestand ‘Ibis voor Infra Basisbestanden.log’ wordt aangemaakt. Dit kan worden aangepast.

Het pad waar de logging bestanden ‘Ibis voor Infra.log’ en ‘Ibis voor Infra Basisbestanden.log’ worden opgeslagen, kan worden opgegeven. Door middel van het gebruiken van de variabele [UserFolder] wordt bewerkstelligd dat dit voor iedere gebruiker van Ibis voor Infra op een eigen locatie plaatsvindt. Standaard wordt de subfolder ‘Logging’ gebruikt in de <USERFOLDER>.

De mate van detailniveau van de logging kan met behulp van onderstaande uitklaplijst worden aangegeven:
Applicatie-instellingen 3
Standaard staat het niveau op ‘Info’ ingesteld.

Als laatste kan de maximale grootte van het bestand waar de logging in wordt weggeschreven, worden aangegeven. Standaard is dit ingesteld op 5 Mb.

Als laatste item kunnen proxyinstellingen worden ingegeven:

het IP-adres van de proxyserver moet worden opgegeven;

de gebruikersnaam moet worden opgegeven;

het wachtwoord moet worden opgegeven.

Nadat alle benodigde applicatie-instellingen zijn opgegeven, moeten deze worden opgeslagen. Kies hiervoor onderin het venster voor de knop ‘Opslaan’. De gekozen instellingen worden opgenomen in het bestand ‘user.config’ en in de <SERVERFOLDER> bewaard. Na het opstarten van Ibis voor Infra door een gebruiker wordt het bestand ‘user.config’ uit de <SERVERFOLDER> overgenomen in de <USERFOLDER> van de gebruiker.

Wanneer bestaande applicatie-instellingen moeten worden aangepast, dan moet het versienummer worden verhoogd. Dit kan worden bewerkstelligd door bovenin het venster het versienummer één op te hogen: Applicatie-instellingen 4.

Vervolgens worden bij de eerstvolgende keer opstarten van Ibis voor Infra of Ibis voor Infra Basisbestanden alle lokale applicatie-instellingen geüpdatet.